|
||||||||
|
Dankzij Covid en Brexit, deed deze plaat er zo’n drie maanden over om de Kleine Plas over te steken en toch kan ik niet zeggen dat ik vandaag, na ampele beluistering van de achtste plaat van de Canadese songwriter, spijt heb van die lange wachttijd. Deze plaat is namelijk het wachten meer dan waard. Voor diegenen, die niet helemaal mee zijn: John Wort Hannam draait dezer dagen sinds twintig jaar mee in het circus der singer-songwriters en, nu ik, in aanloop naar het uittikken van deze regels, nog eens in mijn platenkast dook en daar willekeurig een paar van zijn vroegere werkstukken uithaalde en ze opnieuw beluisterde, kan ik met gerust geweten zeggen wat ik al lang vind: Hannam is een geweldige verhalenverteller, die daarenboven over een stem beschikt, die zowel spijt, verdriet als plezier kan uitdrukken en toch telkens geloofwaardig overkomt. Dat is weinigen gegeven en als ik één naam mag meegeven, is het wel die van wijlen John Prine. Die had dat namelijk ook en, net als Hannam, beschikte hij over het vermogen om dat allemaal te verpakken in melodieën, die je vanaf de tweede keer kunt meezingen. Er blijft voor mij maar één aspect oningevuld: ik zou de man wel eens live aan het werk willen zien, maar hopelijk komt aan die leegte binnen afzienbare tijd een einde. Voor deze nieuwe plaat had John niet meteen een thema voor ogen, toen hij eraan begon te schrijven. We waren toen vroeg in 2020 en we wisten toen nog lang niet wat we vandaag wel weten: dat een vreselijke pandemie ons aller leven grondig overhoop zou gooien en dat we, voor het eerst in ons leven, zouden moeten leren omgaan met ziekte, verlies, isolatie, eenzaamheid en meer van die minder fraaie dingen. Voor Hannam was de pandemie, samen met de lockdowns die eruit volgden, de gedroomde gelegenheid om daar op te focussen en tegelijk te wijzen op het vele goeds dat we nog wél hebben. Elf songs over het leven van alledag in een allesbehalve alledaags tijdsgewricht: dat is de eindbalans van de werkzaamheden van Hannam, die alweer kon rekenen op de immer meesterlijke Steve Dawson om, weliswaar vanop afstand, de songs uit te werken en op te nemen. Dat Dawson beschikt over een aantal vaste muzikanten, waar hij steeds een beroep kan op doen -hemzelf en zijn talloze instrumenten inbegrepen- en die ook hier weer de dienst uitmaken: bassist Jeremy Holmes en drummer Gary Craig zijn, als steeds, hun solide zelf. Met de toetsen van Chris Gestrin erbij én met de inbreng van Fats Kaplin -het is nauwelijks bij te houden op welke platen die man de voorbije jaren mee zijn stempel heeft gedrukt.- worden hier ogenschijnlijk eenvoudige, maar bij nadere beluistering best geraffineerde arrangementen bijeen gespeeld, die van deze plaat moeiteloos de beste maken, die Hannam ooit op de wereld losliet. De milde ironie van “What I Know Now”, het met het nodige ontzag aan opa Frank opgehangen “Round and Round”, het heel leuke en grappige duet “Beautiful Mess”, waarop Shaela Miller -hou haar in de gaten, als u van goeie honky tonk Country houdt- de sterren van de hemel zingt en het ingetogen “Other Side Of The Curve”, zowat de sleutelsong van de plaat, zijn stuk voor stuk pareltjes, die deze nieuwe John Wort Hannam ongetwijfeld tot de beste van zijn intussen behoorlijk indrukwekkende oeuvre maken. (Dani Heyvaert)
|